
Jurisprudentie
BB1959
Datum uitspraak2007-08-03
Datum gepubliceerd2007-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2871
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/2871
Statusgepubliceerd
Indicatie
Doorwerking schorsing; met het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb is niet verenigbaar dat aan een schorsing effect zou kunnen worden ontnomen, doordat het bestuursorgaan het geschorste besluit intrekt en daarvoor in de plaats stelt een besluit dat strekt tot het legitimeren van hetgeen - ware het geschorste besluit van kracht - als tenuitvoerlegging van laatstbedoeld besluit zou kunnen worden beschouwd.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 07/2871
Proces-verbaal ingevolge artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 8:67, derde lid, van de Awb van de mondelinge uitspraak in het geding tussen:
[X], verzoekers,
wonende te [Y],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, verweerder,
alsmede
Cuperus Vastgoed B.V., partij ex artikel 8:26 van de Awb,
te Ede.
1. Beslissing
De voorzieningenrechter
I wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af;
II ziet ambtshalve geen aanleiding tot het opheffen van de voorlopige voorziening van 13 februari 2007.
2. Gronden van de beslissing
Bij uitspraak van 13 februari 2007 heeft de voorzieningenrechter de aan Cuperus BV verleende kapvergunning geschorst. Bij het thans bestreden besluit van 10 juli 2007 heeft verweerder aan Cuperus BV opnieuw kapvergunning verleend. Nu de op beide kapvergunningen betrekking hebbende besluiten, hoewel die besluiten in juridisch opzicht van elkaar verschillen, vanuit een oogpunt van de tenuitvoerlegging op één lijn kunnen worden gesteld, strekt naar het oordeel van de voorzieningenrechter de ten aanzien van de eerste kapvergunning uitgesproken schorsing zich mede uit tot de tenuitvoerlegging van de jongste kapvergunning. Beide vergunningen zien immers op de kap van dezelfde bomen. Dat aan de jongste kapvergunning een andere motivering ten grondslag ligt, maakt dit niet anders. Met het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb is niet verenigbaar dat aan een schorsing effect zou kunnen worden ontnomen, doordat het bestuursorgaan het geschorste besluit intrekt en daarvoor in de plaats stelt een besluit dat strekt tot het legitimeren van hetgeen - ware het geschorste besluit van kracht - als tenuitvoerlegging van laatstbedoeld besluit zou kunnen worden beschouwd. Indien een bestuursorgaan het voornemen heeft opgevat om een gebrekkig besluit, dat in verband met dat gebrek is geschorst, vanwege gewijzigde omstandigheden reeds voor de afloop van de lopende bodemprocedure te vervangen door een nieuwe beslissing, ligt het in de rede dat het betrokken orgaan alvorens hiertoe over te gaan om opheffing van de schorsing van het te vervangen besluit verzoekt. Dit is niet gebeurd.
Voorgaande brengt mee dat vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Daarbij laat de voorzieningenrechter thans in het midden de vraag of het besluit van 10 juli 2007 wel als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb heeft te gelden, nu verweerder niet tweemaal op dezelfde aanvraag kan beslissen.
Desondanks, en omwille van een efficiënte rechtsgang, zal de voorzieningenrechter in dit geval gebruik maken van de hem ingevolge het bepaalde in artikel 8:87 van de Awb gegeven bevoegdheid en ambtshalve een beslissing nemen op de vraag of opheffing of wijziging van de schorsing getroffen voorlopige voorziening is aangewezen. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Uit het rapport van boomtechnisch adviesbureau Cobra van 5 juni 2007, welk rapport aan het gewijzigde besluit ten grondslag ligt, volgt dat niet met zekerheid is vastgesteld, maar wel in de lijn der verwachtingen ligt, dat de monumentale beuk is aangetast door de houtparasitaire honingzwam. Indien de beuk daadwerkelijk is aangetast door de honingzwam, is de verwachting dat deze aantasting zich verder zal uitbreiden en dat de boom binnen een tijdsbestek van 10 jaar aftakelt. Anders dan verweerder meent bevat het rapport naar het oordeel van de voorzieningenrechter hiermee te veel speculatieve elementen om op basis daarvan te oordelen dat de onmiddellijke kap van de bomen is aangewezen. Van acute gevaarzetting is de voorzieningenrechter niet gebleken, zeker niet in de periode die naar verwachting met de behandeling van de hoofdzaak gemoeid zal zijn. Het is op grond van deze overweging dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden waaraan een zodanige betekenis moet worden toegekend dat er aanleiding is voor een opheffing of wijziging als in artikel 8:87 van de Awb bedoeld.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
De uitspraak is ter openbare zitting van 3 augustus 2007 gegeven door mr. B.N. Crol, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, griffier.
Waarvan proces-verbaal,
De griffier, De voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: 7 augustus 2007